HET SCHOOLFONDSKWARTJE

Ik was die middag net thuis uit school en zat achter een plak ontbijtkoek met dikke boter en een glas melk toen er werd gebeld. Het was meneer Hartgerink. Ik schrok…. “Wat had ik nu weer misdaan en wat had meneer daarmee van doen?” Maar gelukkig, hij kwam moeder inlijven voor een taak in het kader van de ouderparticipatie. Bij een vers opgestoken pijp tabak en een kop thee werd moeder wegwijs gemaakt in de nogal ingewikkelde materie rondom het innen van het maandelijkse schoolfondskwartje. Haar nominatie voor deze belangrijke taak had ze hoogstwaarschijnlijk te danken aan onze buurman Willem Veenhuizen, de voorzitter van de ouderraad van onze school.
Met het schoolfonds werd een maandelijkse bijdrage aan de ouders van schoolgaande kinderen op de Stevenfenneschool van een kwartje per gezin gevraagd voor het financieren van speciale uitgaven die niet door het normale budget werden gedekt. Om de bedragen per geldloper niet te hoog op te laten lopen, kreeg men een betrekkelijk kleine wijk toegewezen.
Voor moeder waren dit drie straten op loopafstand van ons huis.
Men kwam overeen dat aan mij een enveloppe met kwitanties op naam werd meegeven en dat moeder tegen afgifte van deze bonnetjes het kwartje diende te innen. Het verzamelde geld werd dan weer in dezelfde enveloppe aan mij meegegeven naar school waar ik het rechtstreeks aan meneer moest overhandigen. Voorwaar een hele verantwoordelijkheid voor een zevenjarige.
Aanvankelijk ging het moeder goed af. Ik vergezelde haar vaak en er waren leuke contacten. Maar langzamerhand ontstonden er ook ergernissen. Men had even geen geld, of we morgen niet terug konden komen. Het waren volgens moeder juist degenen die het kwartje gemakkelijk konden missen die vervelend werden. “Waarvoor wordt het gebruikt?” Als moeder dat dan omslachtig had uitgelegd, kreeg ze te horen; “Daar doet ons kind niet aan mee!” of “Dat is niets voor onze Jan!” Nu had moeder een groot hart maar aan de andere kant had ze ook haar trots waarbij haar Friese afkomst een niet te onderschatten rol speelde. Op een gegeven moment wilde ze het bijltje er bij neergooien, maar het erebaantje teruggeven zou haar gezichtsverlies in de buurt opleveren.
Dus werd besloten teneinde escalaties te voorkomen, het innen van de voor de school zo onmisbare gelden uit te besteden aan de kleine Gerrit die er trouwens maar wat trots op was! Maar ook ik moest regelmatig voor een tweede of derde keer terugkomen en moest mij allerhande opmerkingen en gemopper laten welgevallen. Zo was er een man in een herenhuis die telkens hetzelfde grapje maakte door te vragen of het nu ging om een “schoolfonds” of een handige “schoolvondst” om hem een kwartje te ontfutselen en liet een dame de afdracht van haar kwartje altijd gepaard gaan met een klaagzang en scheldkanonnade die mijn toen nog beperkte woordenschat aanzienlijk verrijkte. Maar het ergst was toch wel die winkelier. De man had een twijfelachtige reputatie en was gewoon een onaangenaam mens. Moeder kocht er dan ook nooit. De bijdrage voor zijn kinderen moest in de winkel worden opgehaald. Deze was tussen de middag echter gesloten en toen ik een keer achterom ging, werd ik voor bedelaar uitgemaakt en zonder kwartje weggestuurd. Ook in de winkel ging het mis. Ik wachtte een keer netjes tot hij een klant had geholpen. Toen ik aan de beurt was, kwam er juist een dame binnen. Hij stuurde mij pardoes weg met de opmerking dat hij geen tijd had en de klanten niet wilde laten wachten op die flauwekul. Voor moeder was hiermee de maat vol en ze klaagde haar nood bij onze buurman, de voorzitter van de ouderraad. Het probleem bleek bekend. Het was een wonder dat we het nog zolang hadden volgehouden. Men zal andere maatregelen voor de inning hebben getroffen want een bonnetje voor de winkelier zat er nooit meer bij.
Zolang ik op de Stevenfenneschool zat, hebben moeder en ik het kwartje trouw geïnd hetgeen beloond werd met een bedankbriefje namens de school van meneer Buma.