Het was op een druilerige zomermaandag tussen de middag toen Johan en ik ondanks de nattigheid toch maar besloten een balletje te trappen op ons veldje aan de Elisabethstraat. We wilden er eigenlijk na een kwartiertje al mee kappen toen Hennie Lantink, een jongen van een jaar of vijf ouder, zich bij ons vervoegde om te vragen of we een partijtje tegen hem wilden doen. Zo’n buitenkansje om aan een grotere jongen onze talenten te laten zien, konden we natuurlijk niet aan ons voorbij laten gaan en er volgde een spannende pot waarbij we ons in het zweet joegen en er menige sliding werd gemaakt.
Doordat we geheel in ons spel opgingen verloren we de tijd uit het oog en het was dan ook al tien over half twee toen we verschrikt de wedstrijd af moesten breken.
Ik rende naar huis om me nog snel even te wassen maar toen ik hijgend binnenviel, werd dit voornemen hardhandig door moeder gestopt en met een schop onder m’n kont en een “Ie komt mie zo nich noar school”, bonjourde ze me naar de bijkeuken waar ik me van mijn door modder en zweet besmeurde textiel moest ontdoen. “Wassen, pyjama an en noar ber en rap wat!”
Ik probeerde nog wat in te brengen maar de dreigende blik in moeders ogen overtuigde mij van de nutteloosheid hiervan en ik stoof naar boven om zwaarder onweer te voorkomen.
Nadat ik na een poosje onder de dekens tot mezelf was gekomen, begreep ik haar woede. Het was maandag-wasdag en zowel mijn tweede stel daagse kleren als de zondagse klof zaten in de was. Ik had het enige stel dat ter beschikking stond dermate vervuild dat een schoolgang moeders nette reputatie danig in het gedrang zou brengen……
Plots werd er gebeld. Ik keek uit mijn slaapkamerraam en daar stond Gerrit Huisman voor de deur, hij had meneer Gönning's rode fiets bij zich. Moeder deed open….. “Meneer laat vragen waar Gerrit blijft”, vroeg de afgezant netjes. Dit was iets teveel voor moeders toch al zo geplaagde gemoed en er volgde een luide klaagzang over mijn ondeugden en wandaden in het algemeen en het vuil maken van mijn enige stel kleren in het bijzonder. “Zeg dat maar tegen meneer!” kreeg Huisman, die alles gelaten had aangehoord, als boodschap mee. Ik kroop snel weer terug in m’n bed.
Nog geen tien minuten later was Gerrit terug en overhandigde moeder een briefje.
Dit ontlokte enig woedend gemopper maar deed haar blijkbaar toch van gedachten veranderen.
Meneer had geschreven dat ik leerplichtig was en niet zonder ernstige redenen thuis gehouden kon worden. Ja, hierop stond zelfs een boete………… Dat laatste gaf voor moeder die nogal zuinig van aard was, de doorslag.
Ik werd uit bed geroepen en Huisman moest maar even wachten….
We gingen naar de kleerkast en in mijn engste dromen had ik niet kunnen vermoeden welk onheil er nu volgde. Er hing namelijk nog een plusfour, ook wel drollenvanger genoemd die moeder van de dame van haar werkhuis had gekregen. Hij was te groot en moeder had geprobeerd het onding kleiner te maken wat echter maar gedeeltelijk was gelukt. Op proef had ik er een dag mee rondgelopen maar het was geen gezicht. Verder werden nog een winterbloes, een paar lange kousen en een paar sandalen die me eigenlijk al te klein waren, gevonden. Ik sputterde hevig tegen maar er was geen ontkomen aan, dit was het enige beschikbare tenue. Hoewel ik in die tijd weinig modebewust was, schaamde ik me in dit samengeraapte zooitje dood.
Huisman had geduldig staan wachten en bracht meneer's fiets moeizaam in beweging waarna ik achterop sprong. Even slingerden we over de straat maar toen had hij het rijwiel in bedwang en spoedden we ons naar school. “Direct oet school noar hoes”, riep moeder me nog na…………….
In stilte achterop de fiets hoopte ik terwijl we de Haaksbergerstraat over staken, dat meneer enig begrip zou tonen, hij hield tenslotte ook van voetballen. Niets was echter minder waar. Ik kreeg ten overstaan van de hele klas een fikse uitbrander waarbij meneer bijna dezelfde woorden gebruikte als moeder waaruit bleek dat Huisman de boodschap duidelijk had overgebracht. Ik moest gaan zitten en meneer hervatte de les. Ik keek schichtig in het rond. Van de jongens was er niemand die naar me keek of me uitlachte. Ze beseften duidelijk dat wat mij vandaag overkwam hun morgen kon gebeuren. Bij de meiden waren er echter die besmuikt achter hun vuisten grinnikten en me met een blik waaruit minachting en spot sprak aanstaarden. Ik kromp ineen….
Toen de les was afgelopen haastte ik me daarom, ieder contact met anderen vermijdend, door de regen naar huis waar moeder me al met de pyjama stond op te wachten. Mijn straf zat er blijkbaar nog niet op. “Wat zei meneer?”, vroeg ze knorrig. “Dat flik ie mie niet weer”, verzon ik ter plekke. “Dan wee’j d’r van”, zei moeder enigszins tevreden en ik kon naar een verdieping hoger vertrekken. Pas als vader thuis kwam mocht ik er weer uit. Vader kon dit soort zaken altijd relativeren en tot hun werkelijke proporties terugbrengen maar ook van hem kreeg ik de wind van voren en kon direct na het eten weer naar boven.
De volgende morgen waren niet alleen de straten droog maar ook een van mijn daagse kloffies.
Vader had het er niet meer over en bij moeder was de grootste boosheid ook verdwenen maar ik kreeg nog wel de boodschap mee me niet weer zo smerig te maken want dan zwaaide er wat…
Een week lang voetbalde ik niet meer tussen de middag, daarna gingen Johan en ik weer over tot de orde van de dag want ja, je moest toch in conditie blijven………….
De drollenvanger hing, als stok achter de deur, nog een jaar in mijn kleerkast en verdween toen, God zij dank, in de zak voor lompenboer “Dove Lammert”.