KERSTGEVOEL

  

 

     

     






Op de eerste kerstdag van het jaar des Heeren 1951 viel ik, zes jaar oud, bij het uitblazen der kaarsjes in onze kerstboom.
Vader was in de buurt maar kon niet voorkomen dat ik mij te ver voorover boog en met stoel en al tussen de ballen en de kerstkransjes in de naalden belandde. Het was of de nog brandende kaarsen op dit buitenkansje hadden gewacht want binnen de kortste keren stond de fraaie spar met kluit, in lichter laaie. Gelukkig sleurde vader mij net op tijd uit de vlammen en wist moeder met vochtige theedoeken een ramp te voorkomen.  Onze boom was naar de knoppen, het bloemetjesbehang geblakerd, moeders vitrage geschroeid en hoewel ik bitter weende, kwamen we verder met de schrik vrij. Na de eerste emoties zag vader zelfs de humor van de situatie in en marcheerde hij met de verkoolde boom en de gebroken versieringen onder het zingen van, “Palm Palm Poasen loat de koekoek roasen” vanuit de kamer naar het zich naast ons huis bevindende stukje braakliggende grond waar hij de restanten van het kerstgeboomte in afwachting van de reinigingsdienst deponeerde. Ik kon er niet echt om lachen. Terwijl moeder nog mopperde over haar gordijnen en vader opperde dat we het komende jaar toch maar eens die moderne elektrische kaarsjes moesten proberen, werd er gebeld. Het waren twee meisjes uit de buurt die bedeesd vroegen of ze de nog bruikbare spulletjes uit de boom mochten halen. Vader en moeder vonden het direct goed en de kinderen renden juichend naar de boom. Mij stuitte deze vrijgevigheid echter tegen de borst. Immers mijn trompetje waar je echt op kon blazen en het vogeltje met de zijden staart dat zo mooi wipte op de boomtak waren er nog redelijk ongeschonden vanaf gekomen zoals ik ondanks alle consternatie had vastgesteld.  Maar vader zei; “Laat ze maar. Hun moeder heeft, denk ik, geen geld om kerstspulletjes te kopen en ze kunnen er wellicht deze dagen toch nog wat leuks mee doen.” Ik gaf schoorvoetend toe want hun vader was er ook al niet. Volgens mijn moeder zat hij in Almelo omdat hij iets bij de hakken had gehad en hoewel mij destijds de strekking van deze woorden ontging, begreep ik dat het geen pretje was voor de twee zusjes. Na een korte aarzeling hielp ik dan ook mee bij het sorteren van de nog bruikbare ballen en slingers waarna ze zich opgetogen met hun schitterende oogst naar huis spoedden. Even later kwam hun moeder informeren of het wel goed was en bedankte ons hartelijk. We werden er verlegen van en het liet ons niet los. Tijdens het verorberen van onze traditionele kerstkip zei vader; “Ze bint nog bliej met wat wiej vot smiet.” Deze historische woorden in combinatie met het voor ons liggende mals gesudderde gevogelte en de door de gebeurtenissen gerezen kerstsfeer, dreven mijn ouders ertoe het behoeftige gezin naast de geschonden kerstartikelen ook nog eens met enkele verse eieren te verblijden. Nu was dat niet echt een rib uit ons lijf want vader hield kippen die ons meer eieren schonken dan we op konden. Het ging om het gebaar! Aan mij de eer om een zakje met de tere pluimveeproducten aan te bieden, een hachelijke onderneming want mede door mijn val was ik wat onzeker ter been geworden. “Wens ze maar prettige feestdagen”, zei vader. Dat deed ik ook toen één van de meisjes het zakje in ontvangst had genomen waarna ik zonder een reactie af te wachten, verlegen als ik was, rap wegrende. “Wat zeiden ze?”, vroeg moeder. “Hartelijk bedankt”, verzon ik.
We genoten samen in stilte van onze goede daad.
Die middag wipte de buurvrouw even aan. Komend uit de kerkdienst was haar het gebrandschatte boomskelet opgevallen. Uitgebreid kreeg ze onze avonturen inclusief de ruimhartige eierengift te horen maar in plaats van ons te prijzen en te loven, snauwde ze; “Jullie bint hartstikke gek, loat dat zootje d’r zölf veur werk’n.” Dit schoot moeder in het verkeerde keelgat en razendsnel afdalend van haar roze liefdadigheidswolk beet ze de buurvrouw toe; “Leer ie dat bie meneer pastoor?” Even was het stil en ofschoon ik niet begreep wie of wat meneer pastoor was, voelde ik de spanning stijgen…. Toen draaide buurvrouw zich om en beende driftig het huis uit. Geschrokken hield ik mijn adem in maar vader en moeder lachten naar elkaar en het werd ook zonder boom toch nog een fijne kerst.
Het gezin verhuisde in het nieuwe jaar zodat we van onze goedgeefsheid geen jaarlijkse traditie konden maken en na enkele weken van radiostilte spraken moeder en de buurvrouw gelukkig ook weer met elkaar.
Nog jaren waren mijn duikeling en de gevolgen daarvan onderwerp van gesprek in de familiekring en er gaat geen kerst voorbij of ik denk er even aan. Het bepaalt me erbij dat voor het kerstgevoel geen spectaculaire zaken nodig zijn.
Want al reikt onze kerstboom tot aan het dak, is onze tuin- of gevelverlichting vanuit een ruimtesonde zichtbaar en prijkt er een kalkoen zo groot als een varken op onze feestelijk gedekte dis, wanneer liefde, waardering en respect voor elkaar ontbreken, is het enkel schone schijn.