In de eerste jaren dat ik de lagere school
bezocht, was het bezit van een douche een
luxe. Het grootse deel der klasgenoten was
met mij aangewezen op een wekelijkse beurt
ofte wel het zaterdagse “wassen en
verschonen”. Dit geschiedde veelal staande
in een teiltje met koud kraanwater waaraan
een fluitketeltje warm was toegevoegd.
Moeder boende door middel van een washandje
en een stuk
Sunlightzeep een hele week vuil
van onze tere velletjes. Dat wil niet zeggen
dat we de rest van de week geen water en
zeep zagen. Dit beperkte zich echter tot de
ledematen die tijdens het spelen waren
verontreinigd en des morgens tot het gezicht
en de nek hetgeen een slaperig uiterlijk bij
aanvang van de school moest voorkomen.
Stonken we dan niet?
Jazeker! Naar de huidige normen stonken we,
de een wat meer dan de ander, maar we zaten
er niet mee want waar iedereen stonk, viel
het niet op terwijl ook hier gold; “gedeelde
stank was halve stank”.
Thuis kenden we dan ook geen deodorant of
aftershave. Vader bette zijn gezicht na het
scheren met een stuk doorzichtig steen dat
als ik het me goed herinner aluin werd
genoemd. Natgemaakt verfriste het en stelpte
het bloeden.
De reinigingsmiddelen die we hanteerden
waren; soda voor de afwas, groene zeep
(Driehoek) en bleekwater (Bleko) voor de
grote was en Sunlight voor de lichamelijke
hygiëne. Alleen moeder kreeg af en toe bij
een feestelijke gelegenheid een stukje zeep
van het merk “Lux” of een flesje “Boldoot.”
Ze waste me wel eens met “Lux” en ik vond de
geur niet onaangenaam. Maar vader zei dat ik
geen “oald wief” was en dat een echte man
naar zweet en tabak rook. Tabak lukte nog
niet, zweet wel maar dat vond moeder weer
niet goed dus bleef het bij Sunlight.
Later toen de welvaart toenam, herinner ik
me merken als Radion, Persil en Abro (met
gratis pikpakkralen).
Daar de gemeente Enschede de huiselijke
reinigingsrituelen blijkbaar onvoldoende
achtte, ging er een bevel uit naar alle
lagere scholen dat de leerlingen vanaf de
derde klas verplicht eens in de week naar
een in de nabijheid der school gelegen
badhuis moesten teneinde zeker te zijn van
een wekelijkse onderhoudsbeurt.
Dit badhuis was voor ons gelegen op het Pathmos. Iedere donderdagmorgen, weer of
geen weer, werden wij gewapend met een
handdoek, een gevulde zeepdoos en een kam
onder het zingen van marsliederen als; “De
paden op, de lanen in”, “Kom mee naar buiten
allemaal” en “Hoog op de gele wagen” via de
route Boekweitstraat, Stevenfennestraat, Wicher Nijkampstraat, Dennenweg en
Weverstraat afgemarcheerd naar het aan de
Spinnerstraat gelegen badhuis. Zongen we
niet dan moesten we stil zijn want als nette
school mocht je de buurt geen overlast
bezorgen. Wij jongens betraden door een zijdeur de
kleedkamer en de
badruimte waar de heer
Kappers, een gewezen politieagent, op
strenge wijze de orde handhaafde.
Wie dacht door het “vergeten” van de
badbenodigdheden de dans te ontspringen,
kwam bedrogen uit. Hem werd van gemeentewege
gratis een klodder groene zeep en een ruwe
handdoek verstrekt.
Het uit en aankleden diende in een hoog
tempo te worden afgewerkt en menigeen zal
zich de striemende woorden nog herinneren
wanneer je het niet kon bijbenen.
Soms werden er kwetsende opmerkingen gemaakt
over de status van je ondergoed.
Ik weet nog dat Hennie Klein Bruinink ‘s
winters twee hemden, een borstrok en twee
onderbroeken droeg. Nu was dat ons in eerste
instantie niet eens opgevallen maar de heer
Kappers wel. Hij vroeg dan ook, onder grote
hilariteit van de aanwezigen of Hennie wilde
emigreren naar de Noordpool.
De arme jongen
heeft het nog lang moeten horen maar heeft
desondanks zijn favoriete wintermode nooit
afgezworen.
Ook het douchen, was aan strenge regels
gebonden. We stonden naakt in een kring en
konden wel onze overburen zien maar werden
door een muurtje gescheiden van diegenen
naast ons. Zo werden afleidende contacten
vermeden. We mochten niet zingen of fluiten
en er werd goed gecontroleerd of we alle
ledematen wel hadden meegewassen.
Het overkwam mij een keer dat ik door het
veelvuldig dragen van rubberlaarzen, zwarte
striemen op mijn kuiten had die ik er, hoe
ik ook poetste, niet af kreeg.
Dit was de eer van de heer Kappers te na en
onder het toeziend oog van meneer en met een
barbaars genoegen, schrobde hij met een
harde borstel en groene zeep net zolang tot
het zwart was verdwenen. Tot laat in de
middag gloeiden mijn kuiten na, maar ik was
ten minste naar behoren op gemeenteniveau
gereinigd. De sadistische inslag van de gemeentelijke
badmeester kwam het meest tot uiting wanneer
hij aan het einde van onze baddertijd de
kraan onverwacht naar koud draaide zodat we
gillend probeerden de ijskoude straal te
ontwijken.
Als we ons weer keurig in de rij hadden
opgesteld, begon de terugtocht in omgekeerde
volgorde. Ik weet nog hoe we ons verheugden
op strenge vorst. Bij de aankomst op school
waren onze natte haren dan zo bevroren dat
het model, indien aanwezig, er strak in
bleef zitten.
Het badhuis werd voor mij na mijn schooltijd
geen nostalgie. Ik heb er daarna nog
jarenlang mijn lichaam op zaterdag
gereinigd. Het was een gezellig uitstapje
met vrienden die ook geen douche thuis
hadden.
We kochten een koperen muntje met
gat en ingeslagen nummer en controleerden de
wachtkamer. Hingen de gastarbeiders er met
de benen uit, gingen we eerst ergens een
potje biljarten. Pas na mijn diensttijd toen
mijn ouders waren verhuisd naar een woning
met douche, eindigden mijn wekelijkse
bezoeken. Dat betekende de doodsteek voor
het gemeentelijk badhuis.
Enige tijd later
sloot het voorgoed de kranen en deuren.